zondag 32 door het jaar – C

Uit het tweede boek Makkabeeën 7, 1-2 + 9-14

Deze tekst is een van de eerste in het Oude Testament die een geloof in de individuele verrijzenis betuigt. Tegenover de onrechtvaardigheid van de gewelddadige verdwijning van onschuldigen en verdrukten, belijdt Israël dat God machtig en rechtvaardig genoeg is om hen te doen opstaan tot een gelukzalig leven.

In die dagen werden zeven broers en hun moeder gearresteerd en op bevel van de koning met gesels en riemen gemarteld om hen te dwingen verboden varkensvlees te eten. 
Een van hen vroeg namens hen allen: ‘Waarom ondervraagt u ons? Wat wilt u van ons te weten komen? We zijn eerder bereid te sterven dan te breken met de tradities van onze voorouders.’ Zijn laatste woorden luidden: ‘Ellendeling! U beneemt ons nu wel het tegenwoordige leven, maar de koning van de wereld zal ons na onze dood tot een nieuw, eeuwig leven opwekken, omdat we omwille van zijn voorschriften gestorven zijn.’
Nadat de eerste broer op deze wijze om het leven was gekomen, werd de tweede voorgeleid om te worden vernederd. Ze stroopten zijn huid met haar en al van zijn hoofd en vroegen: ‘Zou je niet liever eten wat je wordt voorgezet, in plaats van je lichaamsdelen een voor een te laten pijnigen?’ ‘Nee!’ antwoordde hij in zijn moedertaal, en daarom onderging hij dezelfde folteringen als zijn broer.
Daarna was de derde broer aan de beurt. Hij stak desgevraagd onmiddellijk zijn tong naar buiten, bood onverschrokken ook zijn handen aan en zei fier: ‘Uit de hemel heb ik ze gekregen, omwille van Gods voorschriften doe ik er afstand van, en van Hem hoop ik ze weer terug te krijgen.’ De koning en zijn gevolg stonden versteld van de geestkracht van deze jongeman, die zich van de pijn niets leek aan te trekken.
Toen ook hij dood was, lieten ze de vierde dezelfde gruwelijke martelingen ondergaan. Toen hij op het punt stond te bezwijken, zei hij: ‘De dood door mensenhanden wordt begerenswaardig door de hoop die God ons geeft: dat Hij ons weer zal opwekken. Voor u echter zal er geen opstanding tot nieuw leven zijn.’


Gezongen antwoordpsalm 17

(tekst onder geluidsfragment)

Refr.: Uw aanblik, Heer, verzadigt mij als ik ontwaak.

Luister, Heer, want mijn zaak is rechtvaardig,
let op mijn luid geroep.
Wil mijn gebed aanhoren;
mijn lippen bedriegen U niet.

Standvastig volg ik het pad van de wet,
mijn voet struikelt niet op uw wegen.
Nu roep ik U aan, want Gij zult mij verhoren,
wend dus uw oor naar mij, hoor naar mijn stem.

Beschut mij als uw oogappel, Heer,
dek mij met de schaduw van uw vleugels.
Laat mij in gerechtigheid U aanschouwen,
uw aanblik verzadigt mij als ik ontwaak.


Uit de tweede brief van Paulus aan de christenen van Tessalonica 2, 16 – 3,5

Bezorgd om zijn broeders te bevestigen en zelf geconfronteerd met de boosheid van ongelovigen, nodigt Paulus de Tessalonicenzen uit, met hem te bidden tot de trouwe God, opdat zij samen de genade van de volharding zouden bekomen.

Broeders en zusters,
mogen onze Heer Jezus Christus en God, onze Vader, die ons zijn liefde heeft getoond en ons door zijn genade blijvende steun en goede hoop gegeven heeft, u aanmoedigen en sterken in al het goede dat u doet en zegt.
Voor het overige, broeders en zusters, bid voor ons. Bid dat het woord van de Heer zich elders even snel verspreidt en evenzeer geprezen wordt als bij u. Bid ook dat wij worden behoed voor slechte en kwaadaardige mensen, want niet iedereen is betrouwbaar. 
Maar de Heer is trouw, Hij zal u kracht geven en u tegen het kwaad beschermen. De Heer geeft ons het vertrouwen dat u doet wat wij u opdragen en dat zult blijven doen. Moge de Heer uw hart richten op de liefde voor God en de standvastige trouw aan Christus.


Vers voor het evangelie (Op 2, 10c)

Alleluia.
Wees trouw tot in de dood,
dan zal Ik u als lauwerkrans het leven geven.
Alleluia.


Uit het evangelie volgens Lucas 20, 27-38

Voor de sadduceeën was het geloof in de verrijzenis een louter menselijke overlevering. Zij was niet door God aan Mozes geopenbaard. Wanneer zij vaststellen dat Jezus er blijkt in te geloven, trachten zij Hem belachelijk te maken door te tonen tot welke zonderlinge en onontwarbare situaties deze leer aanleiding geeft. Het probleem is gesteld in een materialistische optiek. De wereld van de verrijzenis is helemaal anders: het lichaam ontsnapt er de aardse omstandigheden. Wanneer men gelooft in de God van de levenden, dan kan men niet anders dan ook te geloven in de verrijzenis van hen die nu reeds met Hem leven door het Verbond.

Enkele sadduceeën, die ontkennen dat er een opstanding is, kwamen naar Jezus toe en vroegen Hem: ‘Meester, Mozes heeft ons het volgende voorgeschreven: als een gehuwd man kinderloos sterft, moet zijn broer met de weduwe trouwen en nakomelingen verwekken voor zijn broer. Nu waren er zeven broers. De eerste was gehuwd, maar stierf kinderloos; daarna trouwde de tweede broer met de vrouw en vervolgens de derde, en toen de andere broers, maar alle zeven waren ze kinderloos toen ze stierven. Ten slotte stierf ook de vrouw. Wiens vrouw is ze dan bij de opstanding? Alle zeven zijn ze immers met haar getrouwd geweest.’ 
Jezus zei tegen hen: ‘De kinderen van deze wereld trouwen en worden uitgehuwelijkt, maar wie waardig bevonden is deel te krijgen aan de komende wereld en aan de opstanding van de doden, trouwt niet en wordt niet uitgehuwelijkt. Zij kunnen ook niet meer sterven, want ze zijn als engelen en ze zijn kinderen van God omdat ze deel hebben aan de opstanding. Dat de doden opgewekt worden, dat heeft ook Mozes al duidelijk gemaakt in het verhaal over de doornstruik, waar hij spreekt over de Heer als de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. Hij is geen God van doden, maar van levenden, want voor Hem zijn allen in leven.’ 

Van Woord naar leven

De sadduceeën geloven niet in de opstanding, het zijn ‘realistische’ en ‘materiële’ mensen die uiteindelijk alleen geloven in wat zij zien. Zij menen alles te kunnen verifiëren en kaderen. Deze mensen lezen het leven met de ogen van de wet. Zij ontkennen de opstanding, want zij menen dat de dood het einde van alles is, en zij menen dat dit gemakkelijk kan worden aangetoond.

Niet geloven in de opstanding betekent niet geloven in de hoop, maar leven in de berusting dat er niets kan veranderen. Hoe vaak wordt die idee van onmogelijkheid ook niet onze wet? De sadduceeën geloven in de wet, maar ze weten niet hoe ze naar het leven moeten kijken. Hoeveel berusting heerst er in onze wereld? Kan je tegenover zoveel kwaad blijven geloven in het goede, in het leven, in de toekomst? Weigeren om te veranderen, en ons dus neerleggen bij hoe we zijn, is een praktische manier om de opstanding te ontkennen. Het is ontkennen dat een ander leven mogelijk is.

Maar in Jezus’ antwoord aan de sadduceeën horen wij het tegendeel: er is een andere wereld mogelijk, er bestaat een andere manier om naar het leven te kijken. De opstanding is het leven dat niet eindigt, het is het venster naar de eeuwigheid. Maar al te vaak aanvaarden wij dat wij slechts kinderen zijn van deze wereld, van haar absurde wetten die scheiden en uitsluiten. Vandaag vraagt Jezus ons om kinderen van de opstanding te worden, om als ‘engelen’ te leven, gezonden naar de wereld om voor onze broers en zussen te zorgen, om een ‘ergens anders’ op te bouwen in vergelijking met de wereld waarin we leven.

‘God is geen God van doden, maar van levenden’, en leven voor God betekent niet leven puur voor jezelf. Want als je enkel voor jezelf leeft, ben je al een beetje dood. God is de God van de levenden en niet van de doden. Jezus wil dus dat wij belangstelling hebben voor het leven van iedere mens, Gods goedheid belichamend; Hij, de God van de levenden.

Naar woorden van Vincenzo Paglia

Een mooie zondag,

kris

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

Laten wij bidden

Vader,
schenk ons – in Christus – die heilige moed om binnenin te veranderen daar waar zaken mogelijk vastgeroest zijn. Mogen we op die wijze altijd kiezen voor het leven, in navolging van de Heer. Mogen wij uw liefde zijn, voor allen.
Door Christus, onze Broeder en Heer.
Amen.

 

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.