zondag 4 in de veertigdagentijd – C

Uit het boek Jozua 5, 9a + 10-12

Hier krijgen we de vierde belangrijke etappe in de heilsgeschiedenis. Zij vormt de schakel tussen het tijdperk van de patriarchen en dat van de eerste verwezenlijking van de goddelijke beloften. Na de lange zwerftocht in de woestijn, mag Israël zich eindelijk vestigen in zijn vaderland. Het manna uit de hemel maakt plaats voor de vruchten van de aarde.

De Heer zei tegen Jozua: ‘Vandaag heb Ik de schande van Egypte van jullie afgewenteld.’
Daar in hun kamp bij Gilgal, op de vlakte van Jericho, bereidden de Israëlieten in de avond van de veertiende dag van die eerste maand het pesachoffer. Al één dag na het pesachoffer aten ze ongedesemd brood en geroosterd graan van de opbrengst van het land. Er kwam die dag geen manna meer; de Israëlieten kregen vanaf toen nooit meer manna. Ze aten dat jaar van de opbrengst van de akkers van Kanaän.


Gezongen antwoordpsalm 34

(tekst onder geluidsfragment)

Refr.: Proef en merk op hoe mild de Heer is.

De Heer zal ik prijzen iedere dag,
zijn lof ligt mij steeds op de lippen.
Mijn geest is fier op de gunst van de Heer,
laat elk die het hoort zich verheugen.

Verheerlijk de Heer tezamen met mij
en laat ons eendrachtig zijn Naam vereren.
Ik ging tot de Heer en Hij heeft mij verhoord,
Hij heeft mij gered uit al wat ik vreesde.

Zie naar Hem op, dan straalt uw gelaat
en zult ge niet blozen van schaamte.
Die roepen in nood, naar hen luistert de Heer
en redt hen uit hun ellende.


Uit de tweede brief van Paulus aan de Korintiërs 5, 17-21

Jezus’ houding tegenover de zondaars tijdens zijn optreden in Palistina was een goede weergave van de zending die Hij van God had ontvangen. Paulus vat dit als volgt samen: de mensen verzoenen met zijn Vader en van hen nieuwe schepselen maken. Wanneer Jezus de parabel van de barmhartige Vader vertelt, legt Hij daarmee zijn eigen houding uit.

Broeders en zusters,
iemand die één is met Christus, is een nieuwe schepping. Het oude is voorbij, het nieuwe is gekomen. Dit alles is het werk van God. Hij heeft ons door Christus met zich verzoend en ons de taak gegeven dat bekend te maken. 
Inderdaad, God heeft in Christus de wereld met zich verzoend: Hij heeft de wereld haar overtredingen niet aangerekend. En ons heeft Hij de verkondiging van de verzoening toevertrouwd. Wij zijn gezanten van Christus, God doet door ons zijn oproep.
Namens Christus vragen wij u dringend: laat u met God verzoenen. Ter wille van ons heeft God Hem die de zonde niet kende één gemaakt met de zonde, zodat wij in Hem rechtvaardig voor God konden worden.


Vers voor het evangelie (Lc. 15, 18)

Ik zal naar mijn vader gaan
en tegen hem zeggen:
‘Vader, ik heb gezondigd
tegen de hemel en tegen u’.


Uit het evangelie volgens Lucas 15, 1-3 + 11-32

Na de parabels van het verloren schaap en de verloren drachme, plaatst Lucas de parabel van het verloren en teruggevonden kind. Deze verloren zoon is volstrekt geen voorbeeld van bekering. Het is veeleer de barmhartigheid van de Vader die ons hier geopenbaard wordt en zijn vreugde om het terugvinden van de zondaar. Ook Jezus stond welwillend tegenover zondaars. De Farizeeën, de oudste zonen van het koninkrijk, beriepen zich op hun trouw en op hun voorrechten om zich aan Jezus te ergeren. Christus deed echter niets anders dan de uitnodiging van zijn hemelse Vader voor al zijn kinderen in daden om te zetten.

Alle tollenaars en zondaars kwamen Hem opzoeken om naar Hem te luisteren. Maar zowel de farizeeën als de schriftgeleerden zeiden morrend tegen elkaar: ‘Die man ontvangt zondaars en eet met hen.’ Jezus vertelde hun toen deze gelijkenis: 

‘Iemand had twee zonen. De jongste van hen zei tegen zijn vader: “Vader, geef mij het deel van uw bezit waarop ik recht heb.” De vader verdeelde zijn vermogen onder hen. 
Na enkele dagen verzilverde de jongste zoon zijn bezit en reisde af naar een ver land, waar hij een losbandig leven leidde en zijn vermogen verkwistte. Toen hij alles had uitgegeven, werd dat land getroffen door een zware hongersnood, en begon hij gebrek te lijden. Hij trok eropuit en verhuurde zich aan een van de inwoners van dat land, die hem op het veld zijn varkens liet hoeden. Hij had graag zijn maag willen vullen met de peulen die de varkens te eten kregen, maar niemand gaf ze hem. 
Toen kwam hij tot zichzelf en dacht: De dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed, en ik kom hier om van de honger. Ik zal naar mijn vader gaan en tegen hem zeggen: “Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden; behandel mij als een van uw dagloners.” Hij vertrok meteen en ging op weg naar zijn vader.

Zijn vader zag hem in de verte al aankomen. Hij kreeg medelijden en rende op zijn zoon af, viel hem om de hals en kuste hem. 
“Vader,” zei zijn zoon tegen hem, “ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden.” 
Maar de vader zei tegen zijn knechten: “Haal vlug het mooiste gewaad en trek het hem aan, doe hem een ring aan zijn vinger en geef hem sandalen. Breng het gemeste kalf en slacht het. Laten we eten en feestvieren, want deze zoon van mij was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.”
En ze begonnen feest te vieren.

De oudste zoon was op het veld. Toen hij naar huis ging en al dichtbij was, hoorde hij muziek en gedans. Hij riep een van de knechten bij zich en vroeg wat dat te betekenen had. 
De knecht zei tegen hem: “Uw broer is thuisgekomen, en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.” 
Hij werd woedend en wilde niet naar binnen gaan, maar zijn vader kwam naar buiten en probeerde hem tot andere gedachten te brengen. 
Hij zei tegen zijn vader: “Al jarenlang werk ik voor u en nooit ben ik u ongehoorzaam geweest als u mij iets opdroeg, en u hebt mij zelfs nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. Maar nu die zoon van u is thuisgekomen, die uw vermogen heeft verkwanseld aan de hoeren, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.” 
Zijn vader zei tegen hem: “Mijn jongen, jij bent altijd bij me, en alles wat van mij is, is van jou. We kunnen toch alleen maar feestvieren en blij zijn? Want je broer was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.”’

Van Woord naar leven

De eucharistieviering is het feest bij uitstek van God die ons verwelkomt, die zichzelf aanbiedt in zijn Zoon; Christus die ons zijn leven geeft omdat Hij van ons houdt en die wil dat wij het goede doen en dat wij niet verloren gaan in de droefheid en de eenzaamheid van het leven. Het evangelie van vandaag maakt dat duidelijk.

We horen namelijk dat Jezus zondaars verwelkomt en met hen eet. En daarom moet er ‘gefeest’ worden. We moeten feestvieren om te beseffen dat wij allemaal kinderen van dezelfde Vader zijn, dat wij door Hem worden opgenomen mét onze gebreken, zwakheden en zonden, en dat Hij ons, ondanks onze tekorten, opneemt als zijnde van één familie; één grote gemeenschap, die zal moeten leren samenleven.

Vaak echter denken wij dat we alleen moeten zijn om ons goed te voelen. Dat is de keuze van de jongste zoon die op een gegeven moment het huis uit wil. Die zoon wil niet meer denken aan het algemeen belang, maar wil alleen nog leven voor zichzelf. Hij begint echter honger te voelen, maar niemand geeft hem iets te eten. Het is de honger naar vriendschap, genegenheid, solidariteit, die mensen voelen in hun leven wanneer ze ver van anderen verwijderd leven, ver van de Heer en van zijn huis.

Op het ogenblik dat hij honger krijgt komt hij ‘tot zichzelf’, zegt het evangelie. Dat wil zeggen: hij luistert opnieuw naar zijn hart, en begint de weg van zijn hart te volgen. Hij keert weer naar huis.
Je keert tot jezelf terug als je begrijpt dat het ware geluk niet te vinden is in een leven voor jezelf.
En de vader verwelkomt hem vol vreugde, zo lezen we.

Maar de andere zoon, die thuis was gebleven, ontbreekt nog op het feest. In plaats van te delen in de vreugde van zijn vader is hij jaloers. Net zoals de schriftgeleerden en farizeeën die tegen Jezus morren, denk ook hij slecht over zijn vader, beoordeelt diens goedheid als zwakheid. De vader gaat hem opzoeken want hij wil niet dat iemand op dit feest ontbreekt.

Dat de vader een feest geeft zou ook onze vreugde moeten zijn wanneer er broers of zussen zijn die weer tot leven gekomen zijn; een vreugde niet voor onszelf, maar omdat er mensen zijn die weer thuis gekomen zijn.

De veertigdagentijd is een tijd van ‘terugkeer’, een tijd waarin we onze zonden en zwakheden erkennen en deze leggen in het hart van de Heer. Hij zal ons verwelkomen, Hij zal ons vergeven, er zal feest zijn.

Want Hij heeft ons bekleed met zijn liefde, zoals Paulus het zo mooi verwoord vandaag.
Dát is ook wat er gebeurt wanneer wij eucharistie vieren.

Naar woorden van Vincenzo Paglia.

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

Laten wij bidden

Vader,
Gij houdt niet op naar ons te verlangen wanneer we ons van U verwijderd hebben. Moge de Geest ons op zo’n momenten opnieuw in onszelf brengen, opdat wij zouden inzien dat we U verlaten hebben, en de moed zouden hebben terug te keren naar U. Mogen wij de nederigheid en de liefde in ons dragen onze zonden neer te leggen op de schoot van uw Zoon, opdat het feest van thuiskomen ten diepste mag beleefd worden; door ons allen.
In Christus, onze Heer. Amen.

 

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.