zondag 5 door het jaar – C

Uit de profeet Jesaja 6, 1-2a + 3-8

In het meest sacrale deel van de tempel openbaart God zich aan de profeet als Koning van de aarde, Meester van de volken en Schepper van alles. Tegenover Gods heiligheid ontdekt Jesaja dat hij zondaar is. Maar wanneer hij dan door God zelf gereinigd wordt, durft hij vragen om zijn gezondene te zijn.

In het sterfjaar van koning Uzzia zag ik de Heer, gezeten op een hoogverheven troon. De zoom van zijn mantel vulde de hele tempel. Boven Hem stonden serafs. Elk van hen had zes vleugels. Zij riepen elkaar toe: ‘Heilig, heilig, heilig is de Heer van de hemelse machten. Heel de aarde is vervuld van zijn majesteit.’
Door het luide roepen schudden de deurpinnen in de dorpels, en de tempel vulde zich met rook. Ik schreeuwde het uit: ‘Wee mij! Ik ben verloren, want ik ben een mens met onreine lippen, en ik leef te midden van een volk dat onreine lippen heeft. En nu heb ik met eigen ogen de koning, de Heer van de hemelse machten, gezien.’
Toen nam een van de serafs met een tang een gloeiend kooltje van het altaar en vloog daarmee op mij af. Hij raakte mijn mond ermee aan en zei: ‘Dit heeft je lippen aangeraakt; je schuld is geweken, je zonden zijn tenietgedaan.’ 
Daarop hoorde ik de stem van de Heer zeggen: ‘Wie zal Ik sturen? Wie kan namens ons gaan?’
Ik antwoordde: ‘Hier ben ik, stuur mij.’ 


Gezongen antwoordpsalm 138, 1-5 + 7c-8

(tekst onder geluidsfragment)

Refr.: U wil ik loven, mijn God en Koning.

U wil ik prijzen, Heer, uit heel mijn hart,
omdat Gij naar mijn bidden hebt geluisterd.
Te midden van de engelen zing ik voor U
en werp mij neer, gebogen naar uw tempel.

U prijs ik om uw goedheid en uw trouw,
want verder dan uw faam gaat, hebt Gij woord gehouden.
Verhoor mij elke dag dat ik U aanroep,
dan geeft Ge mij weer nieuwe kracht.

U zullen alle koningen der aarde prijzen
wanneer zij horen wat Gij hebt gezegd.
De daden van de Heer zullen zij loven,
want zonder weerga is de luister van de Heer.

Steeds is uw uitgestrekte hand mijn redding.
De Heer volbrengt voor mij al wat ik onderneem.
Uw goedheid, Heer, blijft duren zonder einde:
vergeet het maaksel van uw handen niet.


Uit de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs 15, 1-11

De ontstellende afstand tussen Paulus’ armoede en de grootheid van de boodschap die hij moet verkondigen, wordt teniet gedaan door Gods genade, bron en grond van zijn apostolische vrijmoedigheid. Eens zal hij zeggen dat het juist door zijn zwakheid is dat hij sterk is dankzij Christus die hem die kracht geeft.

Broeders en zusters,
ik herinner u aan het evangelie dat ik u verkondigd heb, dat u hebt aangenomen, dat uw fundament is en uw redding – als u tenminste vasthoudt aan de boodschap zoals ik u die verkondigd heb. Anders bent u tevergeefs tot geloof gekomen. 
Het belangrijkste dat ik u heb doorgegeven, heb ik op mijn beurt ook weer ontvangen: dat Christus voor onze zonden is gestorven, zoals in de Schriften staat, dat Hij is begraven, dat Hij op de derde dag is opgewekt, zoals in de Schriften staat, en dat Hij is verschenen aan Kefas en vervolgens aan de twaalf. Daarna is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders en zusters tegelijk, van wie er enkelen gestorven zijn, maar de meesten nu nog leven. Vervolgens is Hij aan Jakobus verschenen en daarna aan alle apostelen. Pas op het laatst verscheen Hij ook aan mij, misgeboorte die ik was. 
Want ik ben de minste van de apostelen, ik ben de naam apostel niet waard omdat ik Gods gemeente heb vervolgd. Maar door zijn genade ben ik nu wat ik ben. En zijn genade is bij mij niet zonder uitwerking gebleven. Integendeel, ik heb veel harder gewerkt dan alle andere apostelen, althans, niet ik, maar Gods genade die mij bijstaat. 
In ieder geval, of zij het nu zijn of ik, wij verkondigen allemaal de boodschap die ik u verkondigd heb, en door die boodschap bent u tot geloof gekomen.


Alleluia. (Joh. 8, 12)
Ik ben het licht voor de wereld,
zegt de Heer.
Wie Mij volgt loopt nooit meer in de duisternis,
maar heeft licht dat leven geeft.
Alleluia.



Uit het evangelie volgens Lucas 5, 1-11

Lucas plaatst de roeping van de eerste leerlingen en de episode van de wonderbare visvangst bij elkaar. Daarmee herinnert hij er aan dat de huidige zending van de Kerk nauw verbonden is met het aardse optreden van Jezus. Vanuit de boot van Petrus, beeld van de Kerk, vervolgt Jezus door bemiddeling van de apostelen, zijn prediking en zijn zending.

Toen Jezus eens aan de oever van het Meer van Gennesaret stond en het volk zich om Hem verdrong om naar het woord van God te luisteren, zag Hij twee boten aan de oever van het meer liggen; de vissers waren eruit gestapt, ze waren bezig de netten te spoelen. 
Hij stapte in een van de boten, die van Simon was, en vroeg hem een eindje van het land weg te varen; Hij ging zitten en gaf de menigte onderricht vanuit de boot. 
Toen Hij was opgehouden met spreken, zei Hij tegen Simon: ‘Vaar naar diep water en gooi jullie netten uit om vis te vangen.’ 
Simon antwoordde: ‘Meester, de hele nacht hebben we ons ingespannen en niets gevangen. Maar als U het zegt, zal ik de netten uitwerpen.’ 
En toen ze dat gedaan hadden, zwom er zo’n enorme school vissen in de netten dat die dreigden te scheuren. Ze gebaarden naar de mannen in de andere boot dat die hen moesten komen helpen; nadat dezen bij hen waren gekomen, vulden ze de beide boten met zo veel vis dat ze bijna zonken. 
Toen Simon Petrus dat zag, viel hij op zijn knieën voor Jezus neer en zei: ‘Ga weg van mij, Heer, want ik ben een zondig mens.’ 
Hij was verbijsterd, net als allen die bij hem waren, over de enorme hoeveelheid vis die ze gevangen hadden; zo verging het ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, die met Simon samenwerkten.
Jezus zei tegen Simon: ‘Wees niet bang, voortaan zul je mensen vangen.’ 
En nadat ze de boten aan land hadden gebracht, lieten ze alles achter en volgden Hem.

Van Woord naar leven

Als een soort Taborervaring mocht Jesaja de Heer aanschouwen, in gezelschap van zes engelen. En, hoe zou je zelf zijn… Jesaja voelde zich klein, én zondig. En net zoals u en ik, was Jesaja beslist ook een mens van vlees en bloed, en kampte hij – naast het zuivere – ook met donkere plekjes in hemzelf. En dat sprak hij ook uit: ‘Wee mij… ik ben een mens met onreine lippen…’ En dan dat mooie gebaar van die engel die met een tang een gloeiend stukje kool van het altaar neemt en daarmee de lippen van Jesaja aanraakt met de woorden: ‘Dit heeft je lippen aangeraakt; je schuld is geweken, je zonden zijn tenietgedaan.’ Waarop de Heer vroeg: ‘Wie zal ik sturen?’ Waarop Jesaja met al zijn toewijding antwoordde: ‘Hier ben ik, stuur mij’.

Lieve mensen, is het niet precies dát wat er gebeurt tijdens een eucharistieviering? We gaan er naar toe als mensen die zondig zijn, mensen die heling nodig hebben. Het Woord dat we tijdens de viering aanhoren, de Communie die we ontvangen, ons samen bidden en zingen, is het heilig kooltje waarmee de engel de lippen van Jesaja aanraakt. Doorheen het Woord, doorheen de Communie, doorheen de schuldbelijdenis, doorheen ons samen bidden, komt de Heer in ieder van ons persoonlijk, en in het hart van onze gemeenschap. Daar raakt Hij ons aan, met dezelfde woorden die de engel sprak tot Jesaja nadat hij zijn lippen had aangeraakt met het kooltje van het altaar: ‘Je schuld is geweken, je zonden zijn tenietgedaan.

We kunnen er ons niet genoeg bewust van zijn, dat, wanneer wij het Woord beluisteren en de Communie ontvangen, de Heer zelf, zoals bij de voetwassing destijds aan de leerlingen, voor ons neerknielt om ons de voeten te wassen, om ons hele zijn te reinigen. Hoe groots hoe Jezus, als Zoon van God, voor ons neerknielt in de eucharistie om ons te reinigen!

Van belang is dit niet enkel in geloof te ‘weten’, maar dit ook toe te laten. Want net zoals bij Simon Petrus zegt Hij ook tot ons: ‘Als Ik uw voeten niet mag wassen kun je niet bij Mij horen.’ (Joh.13,8b). In een oudere vertaling staat het naar mijn aanvoelen nog krachtiger uitgedrukt: ‘Als gij u niet door Mij laat wassen, kunt gij mijn deelgenoot niet zijn.’. Met andere woorden: Als wij het neerknielen van Christus voor ons, als wij zijn reiniging aan ons, niet toelaten, kunnen wij geen deelgenoot worden van Gods liefde. Als we Christus’ heling niet toelaten zullen we blijven rondcirkelen in ons eigen persoontje, in het beste geval ons uiterste best doende een zekere liefde gestalte te geven, maar we zullen in wezen geen deel hebben aan Gods liefde. Want we hebben de reiniging, die elke mens nodig heeft, niet toegelaten. We zullen blijven steken in het toe-eigenen van wat we ‘liefhebben’ zullen noemen. Maar we zullen het doen los van de Heer, terwijl we juist geroepen zijn lief te hebben in innige verbondenheid met Hem.

Dit laatste is de mystieke dimensie van het evangelie waar ieder van ons toe geroepen is.
Als onze Kerk vandaag aan iets nood heeft, dat is het aan deze mystieke dimensie.

Wie in zijn eigen persoontje blijft rondcirkelen, los van de Heer, kan je vergelijken met Simon uit het evangelie van vandaag die zijn netten uitgooide in oppervlakkig water, wat zo goed als niets opleverde. Jezus sprak tot hem: ‘Vaar naar diep water en gooi jullie netten uit’, wat Simon en de zijnen ook deed. En we kennen het vervolg: ze vingen een ‘enorme school vissen zodat de netten dreigden te scheuren.’

Op het woord van de Heer gooide Simon zijn netten uit in het diepe. Ook hier kunnen verwijzen naar de eucharistieviering: Wie het Woord van harte ontvangt, zal zijn levensnetten in het diepe gooien. Het Woord, Christus zelf, zal hem leiden naar de diepere lagen van het leven. Of anders gezegd: het Woord zal ons binnenleiden in de liefde van God, om, vanuit een ware gods-ontmoeting, Gods liefde gestalte te geven in het dagelijks leven, en wel in Jezus’ naam.

En dan die sterke woorden nog van de Heer: ‘Voortaan zul je mensen vangen.’ Anders gezegd: met Gods liefde zal je mensen raken. Je zal God aanwezig stellen én tonen. Door je wijze van leven zal je als persoon een levendige oproep zijn voor vele anderen om, net als jezelf, Gods liefde te gaan zoeken. In jezelf zal je je uitgenodigd weten de ander bij te staan in deze innerlijke zoektocht. Of anders gezegd: je zult geroepen zijn ‘Kerk’ te zijn. Je zult je gezonden weten in de wereld, om zout en licht te zijn.

Of om het met de woorden van Jesaja van vandaag te zeggen: ‘Heer, hier ben ik, stuur mij.’ 

kris

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

Laten wij bidden

Vader,
moge wij uw Woord, Christus zelf, ten diepste ontvangen, beminnen en koesteren. Mogen wij ons door Hem laten reinigen om deelgenoot te worden van zijn ja-woord aan U. Mogen wij op deze wijze beeld en gelijkenis zijn van uw goedheid voor ieder mens.
Om deze genade bidden wij U, in Christus, onze Broeder en Heer.
Amen.

 

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn ontleend aan het week- en zondagmissaal, door de benedictijnen van de Sint-Andriesabdij en de norbertijnen van de abdijen Averbode, Postel en Tongerlo, o.l.v. Jos Van Der Veken, uitgegeven bij Brepols-Licap, © Brepols 2007.